Grote foto: drie bosmieren slepen een larve uit een voedselboom naar het nest op 5 juni 2020 bij Eindegooi
Een bosmiernest biedt plaats aan tienduizenden tot honderdduizenden mieren en larven. Deze moeten allemaal eten. Om aan eten te komen leggen ze soms afstanden van meer dan tweehonderd meter af, door te jagen op prooien en het opruimen van dode insecten. Via de mierenpaden wordt het voedsel naar het nest gedragen en aan de larven gevoerd. Zo worden ieder jaar miljoenen insecten rond het nest gedood en opgeruimd. Op deze manier zorgen de bosmieren dat er geen plagen van schadelijke insecten uitbreken. Voorbeelden van prooien zijn rupsen, lieveheersbeestjes, juffers, wespen, larven, wormpjes en miljoenpoten.
Langs de mierenpaden kun je ook voedselbomen vinden. In de bomen jagen ze op prooien, maar ze houden er ook bladluizen. De mieren melken de luizen door op het achterlijf van de luizen te tikken, waar bij de luizen zoete vloeistof uitscheiden, honingdauw genaamd.
Ook een groot aantal soorten zaden staan op het menu. Bij sommige planten heeft het zaadje een klein aanhangsel, mierenbroodje genaamd. De mieren slepen het zaadje naar het nest, voeren het broodje aan de larven en brengen dan de rest van het zaadje weer naar buiten. Op deze manier dragen bosmieren bij aan de verspreiding van zaden.